Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2488

Datum uitspraak2006-11-02
Datum gepubliceerd2006-11-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7137 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Terugvordering teveel betaalde WUV-uitkering. VUT-uitkering is terecht aangemerkt als overige, voor korting op de periodieke uitkering in aanmerking komende inkomsten.


Uitspraak

05/7137 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant) en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster). Datum uitspraak: 2 november 2006 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 30 november 2005, kenmerk JZ/Z80/2005, door verweerster te zijnen aanzien genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2006. Aldaar is appellant niet verschenen, terwijl verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN Blijkens de gedingstukken is appellant, geboren in 1942, vervolgde en uitkerings-gerechtigde in de zin van de Wet. In het kader van de definitieve berekening van de appellant toekomende periodieke uitkering over het jaar 2004 is verweerster gebleken dat bij de voorlopige berekening van die uitkering ten onrechte geen rekening is gehouden met ingaande 1 oktober 2004 door appellant genoten inkomsten ingevolge een voor hem geldende regeling voor vroeg-pensioen (hierna: VUT-uitkering). Dit heeft bij, voor het jaar 2004 definitieve, berekeningsbeschikking van 30 juni 2005, en het daarbij behorende nader besluit van 29 juni 2005, geleid tot een negatieve bijstelling van de over 2004 voorlopig berekende periodieke uitkering en tot terugvordering van het over dat jaar aan periodieke uitkering teveel betaalde bedrag van € 1.421,61. Het hiertegen door appellant ingediende bezwaar heeft verweerster bij het in rubriek I van deze uitspraak genoemde besluit van 30 november 2005, nr. JZ/Z80/2005 ongegrond verklaard. Een inmiddels door appellant ingediend verzoek om het teruggevorderde bedrag kwijt te schelden is door verweerster afgewezen bij besluit van eveneens 30 november 2005, nr. Z/2005. Tegen beide besluiten heeft appellant bij aan verweerster gerichte brief van 2 december 2005 bezwaren aangevoerd, kort samengevat inhoudende dat het hem niet valt aan te rekenen dat zijn periodieke uitkering aanvankelijk op een te hoog bedrag werd vastgesteld, aangezien hem niet bekend was dat de VUT-uitkering op de periodieke uitkering ingevolge de Wet zou worden gekort. Verweerster heeft deze brief van appellant met toepassing van artikel 6:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de Raad doorgezonden ter behandeling als beroepschrift. Aangezien het besluit tot afwijzing van de gevraagde kwijtschelding een zogenoemd primair besluit is, waartegen ingevolge artikel 7:1 van de Awb pas beroep bij de Raad openstaat nadat een bezwaarschriftprocedure bij het bestuursorgaan is gevolgd, kan die behandeling als beroepschrift alleen plaatsvinden ten aanzien van het besluit met nr. JZ/Z80/2005. Wat betreft het besluit met nr. Z/2005 dient verweerster de genoemde brief van appellant zelf in behandeling te nemen als hiertegen gericht bezwaarschrift. Naar mededeling van verweersters gemachtigde ter zitting vindt die behandeling inmiddels reeds plaats. Mitsdien is in dit geding aan de orde de vraag of, gelet op hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd, het besluit tot terugvordering van € 1.421,61 in rechte kan standhouden. De Raad beantwoordt die vraag op grond van de navolgende overwegingen bevestigend. Verweerster heeft de VUT-uitkering van appellant terecht aangemerkt als overige, voor korting op de periodieke uitkering in aanmerking komende inkomsten als bedoeld in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet. In artikel 59a, eerste en tweede lid, van de Wet is bepaald dat de administratieve uitwerking van een beschikking van verweerster in een berekeningsbeschikking een voorlopig karakter draagt, en dat deze in het kalenderjaar volgend op het jaar waarin die berekeningsbeschikking is afgegeven definitief wordt vastgesteld. Hetgeen na definitieve vaststelling blijkt teveel te zijn uitbetaald dient te worden teruggevorderd. De Raad stelt vast dat de definitieve vaststelling van de aan appellant over het jaar 2004 toekomende periodieke uitkering overeenkomstig deze bepalingen heeft plaatsgevonden. Nu uit die vaststelling bleek dat aan appellant teveel is uitbetaald, ontstond daarmee voor verweerster de verplichting om tot terugvordering van het teveel betaalde over te gaan. De vraag of terzake aan appellant enig verwijt kan worden gemaakt is hierbij niet van belang. Het beroep kan derhalve niet slagen. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.W.M. Bijloos als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 november 2006. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) J.P. Schieveen. HD 16.10